UTRECHT - In Engelse en Schotse ridderverhalen uit de Middeleeuwen worden edellieden vaak voorgesteld als zwaarbewapende ruiters, maar na circa 1350 komt dat beeld helemaal niet meer overeen met de werkelijkheid. Dat blijkt uit een proefschrift van Geert van Iersel, waarop hij 19 februari promoveert aan de Universiteit Utrecht. Van Iersel heeft een theorie uit de sociologie toegepast om te analyseren hoe de adel wordt verbeeld in Middelengelse ridderverhalen.

Ridderverhalen waren in de middeleeuwen een populair genre. Er zijn zo'n 100 tot 125 ridderverhalen in het Middelengels bewaard gebleven. Ze werden geschreven in Engeland en Schotland, van de dertiende tot en met de zestiende eeuw. Van Iersel heeft zich in zijn onderzoek gericht op tien van deze verhalen, die stammen uit de periode tot circa 1500. Drie voorbeelden zijn 'King Horn' (ca. 1225), 'Sir Launfal' (eind 14de eeuw) en 'The Squyr of Lowe Degre' (ca. 1500). Hoewel edellieden in deze verhalen de hoofdrol spelen, bestond het publiek zeker in de latere periode ook uit burgers en geestelijken.

Van Iersel onderzocht hoe de machtsverhoudingen in deze ridderverhalen worden voorgesteld. Daarvoor heeft hij de sociologische theorie van Michael Mann toegesneden op literatuuronderzoek. Manns theorie onderscheidt economische, militaire, politieke en ideologische macht. Uit de toepassing ervan op de tien ridderverhalen komt een rijk beeld naar voren.

Doorgaans is de adel in de verhalen dominant, maar ook worden er edelen opgevoerd die in een kwetsbare positie verkeren. De voorstelling van edellieden als zwaarbewapende ruiters keert steeds terug. Vroeg in de onderzochte periode klopt dit beeld aardig met de werkelijkheid, maar na ca. 1350 was dit vaak niet meer het geval. Het traditionele beeld van de 'ridder' leefde voort ondanks de grote afstand tot de werkelijkheid.

De titel van het proefschrift van Geert van Iersel luidt 'Noble Power in Ten Middle English Romances'